De geestelijke gezondheidszorg is veranderd de afgelopen jaren. De zorg binnen instellingen is sterk afgebouwd omdat behandeling en begeleiding steeds meer thuis kan plaatsvinden. Dit past bij een herstelgerichte benadering van de zorg, maar brengt ook risico’s op het vlak van kwaliteit en veiligheid met zich mee.
Tussen mei en oktober 2018 onderzocht de inspectie hoe het gaat met thuiswonende cliënten met chronische psychische klachten in de regio Westelijk Noord-Brabant. Inspecteur Marieke van Velthuizen en huisarts Susan Stam uit Steenbergen, blikken samen terug op dit toezichtbezoek.
Op de vraag aan Stam wat ze ervan vond om de inspectie op bezoek te krijgen moet ze lachen. “Ik was best een beetje zenuwachtig hoor. Ik dacht, nu moet ik zorgen dat echt alles op orde is. Maar ik hou wel van toezicht. Je wordt weer eventjes geconfronteerd met wat wel en niet goed gaat.”
Voor dit toezichtbezoek spraken de inspecteurs onder andere met drie huisartsen, verspreid over de regio Westelijk Noord-Brabant. Wat huisarts Stam opviel, waren de grote verschillen tussen de huisartsen: de een had een solopraktijk, de ander had geen POH-GGZ (praktijkondersteuner huisartsen voor geestelijke gezondheidszorg, red). “Je ziet hier veel solisten in de regio, waarvan er enkele niet bij een collectief zijn aangesloten.”
Luisteren naar de cliënt
Van Velthuizen licht toe hoe het toezichtbezoek in deze regio werd aangevlogen. “Bijzonder was dat we de cliënt een duidelijke stem in het toezicht hebben gegeven. We hebben eerst drie thuiswonende cliënten en hun naasten gesproken. Aan de hand daarvan hebben we zorgverleners geselecteerd die we wilden bezoeken. Wat opviel is het grote vertrouwen dat deze cliënten hadden in hun huisarts en de ggz. Ze gingen ervan uit dat die alles van elkaar weten terwijl dat niet altijd terecht is.”
“Dat zie ik ook bij mijn patiënten”, bevestigt Stam. “Ze denken dat je als huisarts alles weet. Dat je bijvoorbeeld geen uitslagen van het ziekenhuis in kan zien, vinden ze maar vreemd.”
Samenwerking kwetsbaar tijdens crisissituaties
Dat gebrek aan informatie is een van de oorzaken dat de samenwerking rond de cliënt niet altijd optimaal verloopt. Zeker bij crisissituaties. “Het zou structureel beter geregeld moeten worden dat jullie als huisartsen informatie hebben om op terug te vallen op het moment dat een cliënt in crisis komt. Daar hebben we in het toezicht ook aandacht voor gevraagd”, vertelt Van Velthuizen.
Stam: “De huisartsenpost heeft wel een lijstje van mensen die, zonder tussenkomst van de huisarts, direct door naar de crisisopvang kunnen. Het probleem is vaak dat er teveel wordt gekeken vanuit de eigen organisatie. Vooral in de avond, nacht en weekenduren, als de tijdsdruk hoog is, ontstaat er vaak een gesprek waarbij beide partijen zeggen: ‘Ik kan er niets mee’.”
“De ggz heeft veel veranderingen meegemaakt. Jullie staan als huisartsen ook onder tijdsdruk omdat jullie er steeds meer taken bij krijgen”, vult Van Velthuizen aan. “Daardoor heeft iedereen de laatste tijd veel naar zichzelf gekeken. Dan moet je weer die extra stap nemen om te kijken wat je van elkaar kunt leren.”
Zorgen over de medicatieveiligheid
De inspectie spreekt in haar rapport de zorg uit over de medicatieveiligheid. Er is niet altijd een actueel medicatieoverzicht beschikbaar en het komt voor dat huisartsen op aandringen van de apotheek psychiatrische medicatie voorschrijven zonder de ggz hierover te informeren.
“Medicatie is een beetje de bottle neck van de ambulantisering”, geeft Stam toe. “Meer ggz-cliënten komen bij de huisarts terecht, maar die voelt zich niet bekwaam als het gaat om het verhogen of verlagen van medicatie op het gebied van psychofarmaca. Dat is het terrein van de psychiater. Je mist als huisarts dan een gespreksmoment met de ggz. Maar je weet vaak niet bij wie de patiënt onder behandeling is.”
“Ik begrijp dat het met één telefoontje niet gelijk is opgelost”, zegt Van Velthuizen. “Er zijn honderd huisartsen in de regio maar evenveel ggz-medewerkers. Dat maakt het ingewikkeld. Ik weet nog van de regiobijeenkomst dat er een ggz-team was met een telefonisch spreekuur om de patiënt aan te melden. Maar dat was bij de huisarts en de andere ggz-teams onbekend.”
De huisarts heeft een maatschappelijke rol
“Waar je naar toe zou willen is een gedeeld hoofdbehandelaarschap”, bevestigt Stam. “Waarbij je beide verantwoordelijk bent voor de cliënt. De huisarts wordt als poortwachter gezien, zowel voor planbare als acute zorg, maar kan ik als huisarts die functie wel aan? Ik ben maar een radertje in het geheel.”
Van Velthuizen: “Hebben we als inspectie voldoende begrip getoond voor de situatie van de huisarts?” “Ja, dat vind ik wel”, reageert Stam. “Je hebt als huisarts ook die maatschappelijke rol.”
“De aanrijtijden van de crisisdienst worden scherper gezet. Dat zijn landelijke ontwikkelingen (vanuit de generieke module acute psychiatrie, red.) die helpen om de acute keten van de huisartsenpost te ontlasten volgens mij”, zegt van Velthuizen. “En door bijvoorbeeld af te spreken dat patiënten die al in zorg zijn bij de ggz rechtstreeks bij de crisisdienst mogen komen. Maar ook dat vinden wij als inspectie toch wel risicovol, omdat er soms bij een psychiatrische crisis ook somatische klachten een rol spelen. En de psychiatrie is niet altijd even goed in het herkennen van die klachten.”
De verdeling van verantwoordelijkheden
Het gebrek aan samenwerking, medicatieveiligheid en het ontbreken van eenduidig beleid bij crisissituaties zijn de belangrijkste zaken die uit het toezicht in Westelijk Noord-Brabant naar voren zijn gekomen. Wat moet er volgens de inspectie nu verder gebeuren?
Van Velthuizen: “We hebben alle partners gevraagd om als netwerk met een verbeterplan te komen. Want we spreken alle netwerkpartners aan om de risico’s in de zorgverlening aan te pakken.”
Stam reageert: “We hebben inderdaad een gesprek gehad maar de vraag is: wie neemt het initiatief voor dit plan? Ik verwacht dan toch dat GGZ West Brabant daar iets mee doet.” “Maar we houden wel toezicht op het hele netwerk”, stelt Van Velthuizen. “En daarin is iedereen gelijk verantwoordelijk. Want ook jullie huisartsen kunnen aangesproken worden op bijvoorbeeld die medicatieveiligheid.”
“Maar dan zou je ook regiobreed, namens een huisartsenorganisatie, dat in kaart willen brengen”, zegt Stam. “Want ik geloof niet dat wij met zijn drieën daarvoor in de lead kunnen zijn. Hoewel ik me persoonlijk natuurlijk wel weer verantwoordelijk voel.”
Heeft het toezicht van de inspectie Stam persoonlijk iets opgeleverd?
“Zeker”, reageert ze enthousiast. “Ik gebruik nu een signaleringsplan. Daarin leg je vast wat de voortekenen zijn als het mis kan gaan. Voor de cliënt geeft het houvast wat hij kan doen als hij voelt dat het mis gaat. En voor mij is het is een ideaal middel om op- en af te schalen. Dat was een eye opener voor mij.”
Van Velthuizen komt nog even terug op het probleem van gebrek aan samenwerking. “Toch zie ik in deze regio dat er voor bepaalde cliëntgroepen wel samenwerkingsverbanden zijn. Zoals rond de zorg van thuiswonende kwetsbare ouderen. Door voort te borduren op die structuren zou je ook de zorg rond de ambulante ggz-patiënt beter kunnen maken.”
Stam: “Het zou goed zijn als de huisartsen meer gezamenlijk optreden. Zelf ben ik lid van de Zorggroep (een ondersteunende organisatie van en voor huisartsen en zorgprofessionals, red.), maar daar zijn niet alle huisartsen in de regio op aangesloten. Voor de huisartsen kan een gemeenschappelijk aanspreekpunt zorgen voor meer verbinding met elkaar. En voor de ggz zou het makkelijker worden het gesprek regiobreed met de huisartsen aan te gaan. Zodat het bij een crisissituatie niet meer gaat over wie waar voor verantwoordelijk is. Maar over: Wat kunnen we voor deze patiënt doen zodat hij niet vannacht op straat komt te staan?”
Wat blijkt uit het onderzoek?
Van mei tot oktober 2018 onderzocht de inspectie de ambulante ggz bij GGZ Westelijk Noord-Brabant en hun samenwerkingspartners. Uit het rapport blijkt het volgende:
- Het ‘Handvat voor een regionale samenwerkingsagenda’ van het Trimbosinstituut was bij het netwerk van de cliënt niet bekend.
- De klinische capaciteit in de regio werd als voldoende ervaren. De ambulante capaciteit schoot echter tekort, de druk op de ambulante teams is groot. De wachttijden bij het FACT-team waren opgelopen tot 9-12 maanden.
- Veel huisartsen in de regio hebben een POH-GGZ. In bepaalde gevallen kan een POH-GGZ langer durend een behandeling overnemen of overbruggen maar dit moet altijd in overleg plaatsvinden. Dit bleek niet bij alle partijen uit de ggz bekend.
- De cliënten uit het onderzoek gaven aan dat zij voldoende in staat waren gesteld om hun hulpvraag te verduidelijken. Naasten voelden zich betrokken bij het formuleren van de hulpvraag.
- De hulpverleners gaven aan te werken vanuit een visie op herstel. Er werd echter nog geen duidelijke methode gehanteerd binnen de instelling.
- Binnen het FACT-team hadden alle cliënten een signaleringsplan en werd een crisiskaart opgesteld. De huisartsen waren echter niet bekend met het gebruik van een signaleringsplan.
- De cliënten gaven aan goed te weten wie welk deel van de zorg uitvoert. De cliënten hadden weinig contact met de huisarts. Uit de dossier van cliënten werd niet inzichtelijk welke organisaties bij de cliënt betrokken waren.