Spoedzorg is gericht op de opvang van problemen die binnen korte tijd, meestal een uur, behandeld moeten worden. Meestal is het probleem acuut ontstaan of plotseling verslechterd. Vaak is het probleem buiten het ziekenhuis ontstaan en is de eerste stap tijdige herkenning van het probleem en transport naar het ziekenhuis.

Combineren van diagnostiek en behandeling in korte tijd maakt de behandeling in het ziekenhuis complex. Regels en afspraken rond ‘informed consent’ en patiëntkeuze zijn moeilijk waar te maken. Informed consent is wanneer een goed geïnformeerde patiënt toestemming geeft voor de behandeling.

Zonder behandeling kan de patiënt ernstige schade oplopen want de aandoening is risicovol. Daarnaast vraagt een goed spoedproces samenwerking van een groot aantal verschillende soorten professionals. Dat stelt hoge eisen aan de communicatie, de coördinatie en de beschikbaarheid van informatie.

Kwetsbare patiënten komen sneller in een spoedsituatie terecht. Ook zijn veel patiënten kwetsbaar geworden aan het eind van een spoedsituatie door de gevolgen van het acute probleem. Een acuut hartinfarct leidt bijvoorbeeld vaak tot het chronisch minder functioneren van het hart. Dus ook de snelheid waarmee de diagnostiek en de behandeling wordt ingezet is belangrijk en het proces is risicovol. Dat maakt het proces belangrijk voor toezicht.

Voor de indicatoren uit de basisset is er altijd een combinatie van spoed en een aandoening. De indicatoren waar spoed bij voorkomt, zijn ondergebracht bij de specifieke aandoening. In de basisset zijn de indicatoren over het 'myocardinfarct': hartinfarct (hoofdstuk 10.1) en de heupfractuur (hoofdstuk 1.4 en 17.3) typische (groepen) indicatoren met een spoedaspect.

Ziekenhuizen maken net als in 2017 goede voortgang rond het verbeteren van de coördinatie rond de spoedopvang bij heupfractuur.

Hoe hebben de ziekenhuizen het in 2018 gedaan?

De voornaamste indicatoren op dit gebied in 2017 en 2018 zijn de indicatoren rond het myocardinfarct (hartinfarct) en heupfractuur (gebroken heup). Ziekenhuizen maken net als in 2017 goede voortgang rond het verbeteren van de coördinatie rond de spoedopvang bij heupfractuur.

Dat ouderen een specifieke opvang nodig hebben staat niet meer ter discussie. Vrijwel alle instellingen hebben dat geregeld, inclusief een screening om te kijken of een oudere patiënt ook een kwetsbare patiënt is. Hoewel kwetsbare ouderen vaker op een SEH (spoedeisende hulp) komen, kan dat ook een vitale oudere overkomen. En ook patiënten jonger dan 70 kunnen kwetsbaar zijn. Beide groepen zijn niet in de indicatoren opgenomen maar vragen wel extra aandacht. 

{deze tekst OOK als streamer in de rechtermarge} Instellingen worstelen net als in 2017 nog met het zicht krijgen op het resultaat van hun werk, de functionele uitkomst. Patiënten gaan langs verschillende schakels in een keten: van de ambulance naar spoedeisende hulp en eindigen met een (terug)verwijzing, bijvoorbeeld naar de hartrevalidatie. Zowel bij heupfractuur als hartinfarct blijkt het moeilijk om de patiëntengroepen in de keten te volgen. Zoals al eerder benoemd is het {deze tekst OOK als streamer in de rechtermarge}  lastig om zicht te hebben over het totale patiëntenproces, ook na ontslag uit het ziekenhuis. Overdracht van zorg in spoedprocessen blijft punt van aandacht.

Ziekenhuizen zijn gemotiveerd om een goede samenwerking met verschillende instellingen in de keten te realiseren.

Wat zijn belangrijke ontwikkeling in de normen waarop het toezicht is gebaseerd?

Er zijn op dit moment meerdere richtlijnen en kwaliteitskaders in ontwikkeling of deze zijn recent afgerond. Dit varieert van het kwaliteitskader spoedzorg tot het operatief spoedproces. De verwachting is dit begin 2020 gebeurt.

Bij de aandoening hartinfarct blijkt het moeilijk om consistent de uitkomst te meten. Zo zijn er nog steeds ziekenhuizen die ziekenhuissterfte opgeven (de sterfte tijdens de opname in het ziekenhuis). De Nederlandse Vereniging voor Cardiologie heeft hierbij het besluit genomen om in het vervolg alleen de 30-dagensterfte te gebruiken. Gebruik van de ziekenhuissterfte geeft een onderschatting van sterfte in vergelijking met de grote meerderheid van de ziekenhuizen die de 30-dagensterfte opgeven. De ziekenhuissterfte is lager omdat daarbij niet gekeken wordt naar de patiënten die na ontslag thuis overlijden.

Bij de aandoening heupfractuur blijkt het erg moeilijk om vanuit het ziekenhuis vast te stellen of een patiënt, eenmaal thuis, nog mobiel is na behandeling. Ook blijken follow-up-momenten (controle-momenten op de polikliniek bijvoorbeeld) vaak niet ingericht om het resultaat van een behandeling te evalueren. De patiënt komt volgens de routine terug na 6 weken, terwijl het internationaal erkende moment om het resultaat van de behandeling te toetsen 12 weken is. Het blijft noodzakelijk om ervaring op te doen bij het gebruiken van uitkomstindicatoren.

Wat deze indicatoren erg goed laten zien is hoe gemotiveerd ziekenhuizen zijn om een goede samenwerking met verschillende instellingen in de keten te realiseren. Spoedzorg is vooral ketenzorg! De risico’s in het spoedproces zijn hoog en er spelen vaak meerdere problemen tegelijk bij patiënten.

Waar letten wij als inspectie extra op?

Zowel bij de heupfractuur als het myocardinfarct hebben we aandacht voor de samenhang van verschillende indicatoren. Ziekenhuizen zouden hier ook aandacht moeten besteden. Opvallend is dat het moeilijk is om een proces te volgen dat zich afspeelt over verschillende lijnen en instellingen.