Atriumfibrilleren

  • Hart en vaten > 10.5 Atriumfibrilleren > 10.5.1 Kwaliteitsindicator Atriumfibrilleren.

De kwaliteitsindicator Atriumfibrilleren gaat over het tijdig en op medische gronden instellen van patiënten met boezemfibrilleren op antistolling.

Atriumfibrilleren is niet levensbedreigend, maar moet meestal wel behandeld worden.

Resultaten over 2020

Het gemiddelde percentage nieuwe patiënten dat poliklinisch is gezien met de diagnose boezemfibrilleren/boezemflutter en bij wie een CHAD2VASC-score werd vastgelegd, is 93,5% met een standaarddeviatie van 9,2%. Dit is vergelijkbaar met voorgaande verslagjaren maar een duidelijke verbetering in vergelijking met de eerste uitvraag. 

Aan de oproep om een eigen interpretatie te geven van de resultaten is ruimschoots gehoor gegeven. Ziekenhuizen laten zien dat ze zicht hebben op eigen resultaten. Er zijn meerdere goede voorbeelden van eigen interpretaties met de verschillende groepen (wel/geen CHA2DS2VASc-score, wel/geen antistolling) met een inhoudelijke verklaring over de patiënten die geen antistolling kregen.

Daarnaast geeft een aantal ziekenhuizen aan hoe vaak het beleid gewijzigd werd naar aanleiding van de analyse. Mooie voorbeelden van een plan-do-check-act (PDCA) cyclus. Er zijn ook ziekenhuizen die (nog) niet voldoen aan de norm die de beroepsgroep stelt. 

Waar letten wij als inspectie op?

Boezemfibrilleren/boezemflutter komt vaak voor en kan leiden tot bloedpropjes in het hart die vastlopen in de vaten in de hersenen. Daarom kan het noodzakelijk zijn om deze patiënten te behandelen met antistolling.

Om de juiste patiënten te behandelen is een risicoscore ingevoerd, de CHA2DS2VASc-score. De cardioloog bepaalt deze score, maar iedereen die de antistolling aanpast, moet de score kunnen vinden.

Boezemfibrilleren/boezemflutter is een veelvoorkomende hartritmestoornis, vooral bij oudere mensen. De hartslag is dan onregelmatig en meestal te hoog. Het is geen levensbedreigende aandoening, maar moet meestal wel behandeld worden. Dit om schade aan het hart te voorkomen én het risico op een herseninfarct te verminderen.

Het besluit om antistolling voor te schrijven, moet goed vastgelegd zijn. Zo is voor andere zorgverleners, ook buiten het ziekenhuis, duidelijk waarop dit besluit is gebaseerd.